Wurde Amerika in der Antike entdeckt? Karthager, Kelten und das Rätsel der Chachapoya.

Auteur(s)
Giffhorn Hans
Uitgever
C.H. Beck
ISBN
978 3406 64520 4

Wurde Amerika in der Antike entdeckt?  Karthager, Kelten und das Rätsel der Chachapoya.

Neen, dit is géén vervolg op het succesboek van Erick von Dänicken, Waren de Goden kosmonauten?, dat in de jaren ‘70 van de vorige eeuw met sensationele stellingen voor furore zorgde, toch bij een bepaald deel van het lezerspubliek. Cultuurwetenschapper Hans Giffhorn neemt deze materie veel te ernstig op en vooral de resultaten van zijn multidisciplinair onderzoek laten weinig ruimte voor het soort science-fiction à la von Dänicken.
Dat de Vikingers zo’n duizend jaren geleden de kusten van Noord-Amerika hebben ontdekt, wordt door niemand meer ontkend. Maar volgens Giffhorn wordt ook de hypothese dat Iberische Kelten, Carthagers, samen met bewoners van de Balearen, zo’n tweeduizend jaren geleden het noordoosten van Peru zijn binnen getrokken en (minstens ten dele) verantwoordelijk zijn voor de Chachapoya-cultuur, steeds meer plausibel. Archeologen, mummie-experten, medici, en beoefenaars van veel andere wetenschappelijke disciplines, verzamelden alle werkzaamheden betreffende de vondsten van de oude Chachapoya’s. Er was vooreerst de ontdekking van  de vestingstad Kuelap op zo’n 3.000 m hoogte, die dateert van ongeveer 100 voor Christus – lang vooraleer er van Inka’s sprake was. Een 1.200 m lange muur, tot soms 8 m dik, huizen toegerust met een ingenieus waterleidingsysteem, en de bijzondere vorm ervan, die eerder deed denken aan de Keltische huizen, zoals die werden nagebouwd in Wales. De wijze van versieren van de woning.
De reeds genoemde Inka’s hadden het in hun verslagen meermaals over de Chachapoya’s: een buitengewoon sterk volk, wilde krijgers, groter en veel blanker van huid dan wat ze zelf gewoon waren. En inderdaad, de skeletten wezen op groot ontwikkelde mensen, velen groter dan 1,80 m.
Heel wat gegevens dus die niet onmiddellijk pasten in het ‘indianen-plaatje’. En hoe meer men onderzocht – de Chachapoya-ontdekkingen zelf zijn vrij recent, ook dat is opmerkelijk – hoe meer men voor raadsels kwam te staan: een verzorgd aangelegd stratennet in de stad Kuelap, steenterrassen waarop landbouwers konden werken, textielbedrukking, het mummificeren van de doden, en de techniek van de schedelboring. De organisatie van de maatschappij leek ook te gaan in de richting van een goed georganiseerd en wijdvertakt clansysteem, waarbij de clans zich bij extreem gevaar aaneensloten om de gemeenschappelijke vijand tegemoet te treden.
Ook de Spaanse conquistadores in de 16de eeuw was het bijzondere aan de Chachapoya’s opgevallen: “Deze blanke en grote mensen zijn in het ganse Andesgebied gekend omwille van hun krijgers”. “moedig”, “trots”, “arrogant”, “gewelddadig”, zijn woorden die verschillende kroniekschrijvers in de mond nemen.
Recente ontdekking dus. Pas in 1843 was er een eerste aanduiding van een ‘ontdekking’ in het noordoosten van Peru door een rechter, Don Juan Crisostomo Nieto, die bepaalde grensdiscussies moest helpen oplossen. Het oerwoud was zeer dicht, en het gebied was bijna – is bijna – niet te bereiken. Pas in 1963 zouden twee personen zorgen voor een doorbraak in deze ontdekkingen, de bekende Peruaanse archeoloog Federico Kauffmann-Doig en de Amerikaanse avonturier Gene Savoy. Door de gekende activiteiten van de guerrillagroepering Lichtend Pad werd het gebied de verdere decennia uitgeroepen tot spergebied en duurde het opnieuw tot in de tachtiger jaren vooraleer er beweging kwam in de zaak. De Duitse archeoloog Peter Lerche – die intussen in het gebied is gaan wonen – begon aan een systematisch onderzoek, dat gaandeweg multidisciplinaire trekken kreeg. Peter Lerche, en ook de auteur Hans Giffhorn, schetsen het raadsel als volgt: “Plots was de Chachapoya-cultuur daar. Zonder herkenbare voorlopers, zonder medestanders, opeens”. Ze doken als het ware uit het niets op.
Niet alleen lichaamsbouw, de dodencultus, de huizenbouw en de versieringen van de gebouwen, de vestingbouw en andere materiële artefacten wezen in de richting van de Kelten, zeker dan van de Iberokelten, maar ook de religieuze beleving wees op een ontwikkelde polytheïstische godsdienst. En dan is er ook nog het Chachapoyaalfabet natuurlijk.
Interessant is verder ook dat Giffhorn uitvoerig ingaat op de archeologische en andere wetenschappelijke tegenargumenten, die soms van officiële zijde worden geopperd. Want er bestaat een zekere Peruaanse strekking om de oorsprong van de verschillende Peruaanse culturen en beschavingen vooral binnen Peru zelf te zoeken, en omwille van (bijna nationalistische) redenen niet te aanvaarden dat beschavingen, culturen van Peru hun oorsprong buiten Peru zouden kunnen hebben.
En dan is er nog het fenomeen van tuberculose, die bij een aantal mummies werd ontdekt. Tuberculose komt van de oude wereld, weet de auteur, en dankzij verder DNAonderzoek kwam men ook tot een aantal verbazingwekkende genetische resultaten.
De thesis van de auteur komt hierop neer: Carthagers hadden in elk geval de technische kennis en de schepen om de overtocht van het Middellandse Zee-gebied te wagen. Via de Balearen, de Kanarische Eilanden naar de Kaapverdische en dan zo, via de straalstroom naar ZuidAmerika: een overtocht was zeker mogelijk, was reëel. In de legers van Carthago vochten, net als bij de Romeinen trouwens, veel geallieerde volkeren mee. Voor Carthago waren dat voornamelijk de krijgervolkeren van de Balearen, en verschillende Kelto-Iberische stammen. In de nasleep van de Punische oorlogen tussen Rome en Carthago – of misschien zelfs juist voor het uitbreken van die oorlogen – zouden verschillende schepen vanuit het Middellandse Zee-gebied de oversteek hebben gewaagd. Ze zouden zich – via een tussenstap aan de Amazonemonding op het eiland Marajo – uiteindelijk definitief hebben gevestigd in het noordoosten van Peru, in een bijzonder onherbergzaam gebied.
Een interessant werkje, geheel anders dan de overspannen thesen à la von Dänicken. De centrale these van de auteur omschrijft hijzelf als een werkhypothese. Een absoluut niet definitieve these, niet te nemen of te laten, maar één waarop verder kan worden gewerkt. In elk geval interessant genoeg om op te volgen.