Zeven boeken van Ton Lemaire prijkten reeds in mijn boekenkast en, hoezeer ik de auteur ook bewonder, net had ik het idee dat het misschien – al was het maar om de klassieke redenen van tijd – en geldbesparing - kon volstaan, toen vanuit de hemel (of laten we zeggen: vanuit de redactieraad van TeKoS) dit boek ter bespreking neerdaalde. Elf essays over verschillende onderwerpen, elk nog eens onderverdeeld in zes à negen mini-hoofdstukjes van enkele bladzijden die telkens het onderwerp nog eens van verschillende kanten benaderen. Sommige stukken zijn van algemeen filosofische aard, zoals hoofdstuk X, “Tussen Marx en Schopenhauer” (het kritisch pessimisme van Horkheimer). Het boek is iets minder exclusief op natuurgerichtheid toegespitst. Anderzijds – met een variatie in onze kringen geliefkoosde term meta-politiek – mogen we wat Lemaire schrijft soms meta
eenecologisch noemen. Geen sprake van die elf onderwerpen allemaal te bespreken of zelfs maar expliciet op te sommen. We moeten kiezen en die keuze zal onvermijdelijk medebepaald worden door het belangstellingsveld van ondergetekende. De auteur komt terug op een van zijn geliefkoosde onderwerpen, het wandelen. Hij noemt Rousseau, Thoreau en Heidegger als prominente wandelaars, pelgrims van een nieuwe soort, niet meer van christelijke heilige plaatsen maar van de wereld zelf. En hij noteert symbolisch hoe een omweg maken, iets uitstellen, dikwijls de beste toegang is tot een gewenst resultaat. Hij heeft het over privé- en gemeenschapsbezit van grond, over enclosures en commons. Hij vermeldt het Duitse woord Gemeinde maar neemt spijtig genoeg niet de suggestie over van zijn collega’s – vertalers van het boek Groene filosofie van Roger Scruton die voor commons het woord meent herop rakelden. Hij spreekt met sympathie over het agrarisch communisme, wetende dat dit laatste woord niet aangenaam meer klinkt, en haalt de 17de – eeuwse Engelse Diggers aan als voorbeeld van wat we vandaag holisten zouden noemen. Ze streefden naar de mystieke eenheid met God, met de natuur, met de andere mensen van de gemeenschap, naar de staat van onschuld van vóór de Val (de kans is klein, maar ik weet dat als vooraanstaande figuren van de Franse Nouvelle Droite dit onder ogen krijgen de haren hun ten berge zullen rijzen). Hoofdstuk V heeft als titel gewoon Korenvelden. Lemaire toont zijn belangstelling voor de factor taal door erop te wijzen dat koren enerzijds synoniem is voor graan in het algemeen, maar dat het anderzijds verwijst naar de soort die in een streek het meest wordt verbouwd. Op kleigronden is dat tarwe, op zandgronden rogge, in Noord-Holland en Friesland juist gerst. Het verwante Engelse woord “corn” slaat in Engeland op tarwe, in Ierland en Schotland op haver, in de Verenigde Staten dan weer op maïs. Bij zijn beschouwingen over de oogst trakteert hij ons op een portie traditioneel heidens erfgoed. Voor de meeste van onze lezers niet nieuw maar welkom. Bij een stukje over de schilder van het koren die Vincent Van Gogh was wijst hij op diens psychische problemen en met name op de manisch-depressiviteit waar “een opmerkelijk hoog percentage kunstenaars, componisten en schrijvers” heeft aan geleden. Hij verbindt er niet meteen conclusies aan, maar vermits het nu eenmaal om een van mijn stokpaardjes gaat mag ik het misschien even in zijn plaats doen. Ik zie er een illustratie in van de eeuwige tweespalt tussen (het ophemelen en bevorderen van) enerzijds echtheid, anderzijds genialiteit. Met de onvermijdelijk wat karikaturale prototypen: tussen Max Stirner en Friedrich Nietzsche. En om dat stokpaardje dan maar een laatste spoorslag te geven, zie mijn artikel over Oscar Kiss Maerth in TeKoS nr. 136 voor de redenen waarom ik tweehonderd percent achter de Stirneriaanse echtheid sta. De vergelijking wordt nog labieler, maar misschien valt ook de hedendaagse discussie over echt populisme versus geniaal elitarisme daar ook voor een stuk toe te herleiden. Lemaire, die altijd sterk in Vlaanderen geïnteresseerd geweest is, betrekt ook de Vlaamse schilders van het boerenleven in zijn beschouwingen. Met enige spijt stel ik vast dat hij voor de impressionist Emile Claus niet overloopt van enthousiasme. Lemaire die een boek schrijft dat niet minstens ook over het landschap gaat, het zou ondenkbaar zijn. Hij beschrijft hoe de archeologische kennis van het landschap is toegenomen, maar dan wel in hetzelfde tempo waarin het land overhoop wordt gehaald. Eenmaal door archeologen onderzocht komt het land vrij voor de te realiseren werkzaamheden (aanleg van weg, woonwijk, enzovoort …). De dynamiek van de moderne maatschappij kan doorgang vinden. De archeologie is ingeschakeld in de machinerie van vooruitgang en groei en ze is medeplichtig aan de euthanasie van het landschap. De auteur noemt dit hele proces een driesnijdend zwaard. Enkele bladzijden verder ontpopt hij zich als een regelrechte conservatief door te betreuren dat de landschappen in WestEuropa in enkele generaties zo sterk veranderd zijn dat oude mensen er soms nauwelijks meer het landschap van hun jeugd in herkennen. De meeste landschappen hebben veel van hun historische diepte en van de verhalen die ermee verbonden waren verloren en veel van de vroegere plaatsen die in onze beleving een aparte sfeer en uitstraling hadden zijn verdwenen of vervlakt. “In Araucanië” tenslotte is de wellicht wat raadselachtige titel van een hoofdstuk over een indianenstam die in ZuidChili in de schaduw van het Incarijk woonde. Ze slaagden erin drie eeuwen langer dan de Inca’s aan de Spaanse overheersing te ontsnappen en Lemaire verklaart dit – met een klassiek anarchistisch argument – aan de afwezigheid van georganiseerde bureaucratische structuren. Waar die er, zoals in het Incarijk, wel zijn heeft de potentiële heerser die maar gewoon over te nemen. Zoniet, dan moet hij die zelf creëren, wat een stuk lastiger is. De term is wat omslachtig voor dagelijks gebruik maar ooit omschreef ik in deze bladzijden de politieke filosofie die ik zo vrij ben te propageren als het eco-anarchoconservatisme. Ecologisme, anarchisme, conservatisme, je vindt het allemaal in dit en vele andere boeken van Ton Lemaire. Ik durf hem zonder meer de belangrijkste groene denker in ons taalgebied noemen. Zeker lezen dus, dit Verre Velden.