Schilderkunst in de Bourgondische Nederlanden

Auteur(s)
Ridderbos Bernhard
Uitgever
Davidsfonds
ISBN
9789059085435

Schilderkunst in de Bourgondische Nederlanden

Als het op uitvoerig geïllustreerde kunstboeken op groot formaat aankomt, geldt uitgeverij Davidsfonds bij ons nog steeds als de nummer één. Met “Schilderkunst in de Bourgondische Nederlanden” bracht de uitgeverij weer een flinke klepper in de boekhandels.

Aan het woord is Bernhard Ridderbos, docent middeleeuwse kunstgeschiedenis. De man is expert genoeg om te weten dat het kunst- en cultuurleven in de Nederlanden van de late middeleeuwen al zo vaak vanuit dezelfde invalshoeken werd herkneed. Daarom wilde hij de Oudnederlandse schilders en hun werken eens op een verrassende manier in de spotlichten plaatsen. Alle groten passeren de revue, van de gebroeders Van Eyck tot de meester van Flémalle, weliswaar met hun bekendste werken. Het lezenswaardige zit hem in de opbouw van het verhaal en het samenspel van allerhande gegevens en details die in een klassiek kunstboek gewoonlijk ontbreken.

Dialoog

Ridderbos catalogeert Van der Weyden, Memling en de anderen bewust als “Oudnederlandse schilders” (in het Engels is doorgaans enkel sprake van “Early Netherlandisch painting” en in het Duits van “Altniederländische Malerei”) en niet als “Vlaamse primitieven”. Die laatste term spruit voort uit het dedain waarmee men de schilders uit de Bourgondische tijd lang bejegende. De begrippen middeleeuws en gotisch stonden veel te lang synoniem voor duister en primitivistisch. Uiteindelijk zou daar in de 19de eeuw, tijdens de romantiek, verandering in komen. Daarom knutselde de auteur uit het wetenschappelijke debat dat zich vanaf ongeveer 1840 rond de zogenaamde “primitieven” ontspon, een raam waarin hij zijn keurige detailstudies naderhand kon inpassen. De veelheid aan meningen en inzichten over Van Eyck en co is misschien een logisch gevolg van het feit dat de Oudnederlandse stroming in bloei kwam op het moment dat twee grote tijdvakken (middeleeuwen en renaissance) in elkaar overvloeiden. Hoewel uiterlijk nog op en top middeleeuws effende de beeldende kunst van de jaren 1400 qua inhoud mee het pad voor de nieuwe tijd. Ridderbos laat meerdere kunstminnaars en vorsers uit lang en minder lang vervlogen tijden hierover in dialoog treden. De lezer wordt uitgenodigd om, geholpen door de vele kleurrijke afbeeldingen, zelf tot een synthese te komen.

Huizinga

Eén wetenschapper steekt volgens Ridderbos met kop en schouders boven alle anderen uit. De Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) oogst alle lof, meer bepaald omwille van zijn baanbrekende “Herfsttij der middeleeuwen” (1919), waarin hij de laatmiddeleeuwse maatschappij in de Nederlanden en het leven aan het hertogelijke hof met opzichtige literaire zwier ontsluiert. Ridderbos wenst in de geest van Huizinga’s referentiewerk verder te werken. Niettegenstaande het magistrale van het genoemde boek, blijft Ridderbos in zekere zin toch op zijn honger zitten. Huizinga verzuimde namelijk dieper in te gaan op de toenmalige schilderkunst als opperste afspiegeling van de vijftiende-eeuwse tijdsgeest. Die lacune poogt Ridderbos met “Schilderkunst in de Bourgondische Nederlanden” op te vullen. De geselecteerde werken worden ingekapseld in de culturele context waarin ze ontstonden. We treden naar goede Huizinga-traditie binnen in de leefwereld van opdrachtgevers, zoals Joos Vijd (Lam Gods), en geportretteerden, zoals de zakenman Arnolfini (cf. het bekende portret door Van Eyck). Volgend in hun voetsporen beleeft men de wording van een aantal heerlijke doeken van naderbij.

De obligate ontboezemingen over symboliek en religieuze achtergronden kan men elders lezen. Niettemin biedt dit werk een vernieuwende kijk op een veelvuldig verkend thema. Deze keg is het stille bewijs dat er ook op ogenschijnlijk platgetreden paden nog heel wat te beleven valt.