Pieter Breugel: De biografie

Auteur(s)
Huet Leen
Uitgever
Polis
ISBN
978 94 6310 081 6

Pieter Breugel: De biografie

Het leek onbegonnen werk, maar auteur en publiciste Leen Huet speelde het ogenschijnlijk met gemak klaar: het levensverhaal optekenen van Pieter Bruegel, de oude Brabantse meester waarover slechts een A4’tje aan ernstige biografische feiten kan worden samengesteld. Huets 435 bladzijden tellende “Pieter Bruegel: De biografie”, voorwaar een titel met autoriteit, maakt het leven en werk van de schilder niet alleen een stuk inzichtelijker, het relaas heeft zelfs iets filmisch, iets tastbaars, als ware het een script voor een overladen kunstdocumentaire. Originaliteit en eruditie gaan in dit boek hand in hand en laten nieuwe inzichten over Bruegel geboren worden.

Ofschoon afkomstig van Hoogstraten en woonachtig te Leuven, heeft kunsthistorica Leen Huet duidelijk een zwak voor het Antwerpen van de 16de en 17de eeuw. Ze wijdde reeds twee boeken aan Rubens (1577-1640) en één aan de roemrijke burgervader Nicolaas Rockox (1514-1577). Met haar monumentale Bruegel-boek voert ze haar leespubliek nog eens mee naar Antwerpens gouden periode, het midden der 16de eeuw. Uiteraard beschouwt men Bruegel doorgaans als een Brabants kunsticoon, gelet op zijn mogelijke geboorteplaats, Bruegel bij Breda, de band met het Brabantse platteland en zijn laatste levensfase te Brussel. Doch, in het grote Antwerpen van de jaren 1550 stond de wieg van zijn aanzien en succes. In 1551 trad Bruegel toe tot de Antwerpse Sint-Lucasgilde, toen zowat de belangrijkste kunstenaarsvereniging ter wereld. Daar vond hij de adelbrieven om in de jaren nadien langs voorname Italiaanse kunsthuizen te reizen en met bergen inspiratie terug te keren. Nadien zette de Antwerpenaar Hieronymus Cock, destijds de beroemdste prentenuitgever van Noord-Europa, Bruegel in de markt als de nieuwe Hieronymus Bosch. Dat mocht dan al een zakelijke truc zijn, de Antwerpse burgerij zwolg in het verbazingwekkende prentenspektakel van die eigenaardige jonge gast, die in tegenstelling tot zijn leermeester Pieter Coecke van Aelst (1502-1550) steeds het volkse milieu verkoos boven de hogere sferen.

Rond Bruegel

“Het is een rode draad in Bruegels leven dat hij omringd was door commercieel ondernemende, vindingrijke collega’s”, aldus Huet. Gelukkig maar, want in tegenstelling tot “celebrity’s” als Rubens of Van Aelst, was Bruegel eerder een mysterieus kunstenaar. De minibiografie uit Karel van Manders “Schilder-boeck” (1604) was eeuwenlang de enige bron over Bruegel. Zelfs Pol De Mont en Felix Timmermans puurden begin 20ste eeuw voor hun Bruegel-romans nog uit dat boekwerk. Bijgevolg proberen ingewijden elkaar reeds decennialang te overtreffen in de speculatie over zowel Bruegels enigmatische werk, dat ruwweg in de spookachtige Bosch-taferelen en het grimmige vertier van de boerentaferelen onder te verdelen is, alsook de naam, de afkomst en de eigenlijke levensloop van de schilder.

Vanuit het besef dat een volwaardig boek “over” Bruegel niet kan bestaan, probeert Huet duidelijk zo rationeel mogelijk met de voornoemde impasses om te gaan. Ze schreef daarom veeleer een boek “rond” Bruegel. De auteur heeft overduidelijk weken zo niet maanden gegraven in bestofte archieven. Enkel zo kon een cultuurhistorisch kader geschapen worden waarin de duizenden puzzelstukjes rond de figuur Bruegel wat nauwer gaan aansluiten en het profiel van de schilder veel duidelijker wordt. Als een volleerde detective legt Huet de relationele en zakelijke netwerken rond Bruegel zo goed mogelijk bloot. Ook de historische en geografische context wordt soms breed uitgetekend. Wat bijvoorbeeld de familienaam Bruegel betreft, leren we dat die naam reeds eerder in Antwerpen voorkwam onder vooraanstaande lieden. De schilder heeft ooit die naam zelf uitgekozen. Bovendien is er geen bewijs dat Pieter Bruegel werd ingeschreven als Antwerps poorter, wat erop kan wijzen dat hij weleens in Antwerpen zelf geboren was. Dit is slechts één van de vele interessante gevolgtrekkingen uit het nauwgezette onderzoek van Huet. Soms doet het verhaal erg encyclopedisch aan, maar alle zijsprongen naar andere schilders en hun werk, gezagsdragers en hun beslissingen, of grote gebeurtenissen, worden steeds opnieuw aan Bruegels vage levenswandel verbonden.

Belevingswereld

Geen boek over een schilder zonder dat men de kunstenaar – om het met Timmermans te zeggen – “uit zijn werken geroken heeft”. Huet bespreekt het werk van Bruegel zonder meer in geuren en kleuren. De bijlagen met kleurenafbeeldingen helpen bij de soms ellenlange becommentariëring van de levendige spreekwoorden en de helle- en boerenvoorstellingen, als ging het telkenmale om een adembenemend spannende sportwedstrijd. Een groot deel van de 16de-eeuwse cultuurhistorische belevingswereld passeert in dit boek de revue, om geen detail uit Bruegels drukke composities onbesproken te laten.

Als centrale stuk koos Huet duidelijk voor De Dulle Griet. Het eerste hoofdstuk is gans aan dit bizarre schilderij gewijd. In dat opzicht geldt het doek met de afschrikwekkende reuzin, die zelfs de duivels terug in hun grauwe spelonken doet vluchten, als een voorbeeldanalyse voor alle andere meesterwerken waarbij wordt stilgestaan. De Dulle Griet ontstond in 1561 te Antwerpen. Niet toevallig was dat jaar over gans de 16de eeuw bekeken voor de Scheldestad het culturele feestjaar bij uitstek. Alles stond in het teken van reuzen, stoeten, voordrachten en theater. Met de symboliek en de beeldspraak van dit festival helpt Huet ons de moraal achter De Dulle Griet begrijpen. De reus verzinnebeeldt het overwonnen kwaad (cfr. Antigoon). Het moraliserende karakter van dit en andere doeken komt zo in een breder perspectief te staan. Deze werkwijze stelt het oeuvre van Bruegel in zulk een perspectief dat men hem leert waarderen als de kunstenaar die hij echt was: de kritische portrettist van de samenleving en de gedachtewereld die hem omringende.