Les Jésuites et le mouvement flamand

Auteur(s)
de Borchgrave Christian
Uitgever
Peeters
ISBN
9789042930667

Les Jésuites et le mouvement flamand

Christian de Borchgrave, docteur en histoire, conseiller adjoint à la Chambre des représentants de Belgique, bovendien collaborateur scientifique bénévole à la Ruusbroecgenootschap (Université d’Anvers), schrijft, hoewel werkend en publicerend in het Nederlands, dit belangrijke boek in het Frans, Frans bovendien van hoog gehalte. Een studie in het Frans over le mouvement flamand: dat doet mij denken aan Maeterlinck en Verhaeren. Ze bestaan blijkbaar nog: les derniers Flamands belges d’expression française. Vreemd.

Dat boek, niet slechts in het Frans, maar bovendien strikt wetenschappelijk, legio bronnen en evenveel voetnoten. Anders verschijn je trouwens niet in deel 68 van de Annua Nuntia Lovaniensia van Peeters, Leuven – Paris – Walpole, Mass. En even vreemd: op de cover van dat voorname boek (meer dan stadskledij) een foto van (zo gespeld) Pater Desideer Stracke s.J. (met op het granieten hoofd een zwarte pots als van een orthodoxe monnik) in de schaduw van de IJzertoren in Diksmuide. Iets te sensationeel voor de taal en het gehalte van het boek.

Boeiend aan dit boek en pleitend voor de diepgang der analyses van de Borchgrave is het gehalte van alleen al de titel: “Les Jésuites et le mouvement flamand”. Bijna een contradictio in terminis. Aan de ene kant die jezuïeten: transnationaal en globaal à outrance van Argentinië tot Japan. Er is hier maar één streefdoel: het Rijk Gods, alom. Jezuïeten proberen het Onzevader goed te verstaan en te bidden: ons toekome Uw Rijk. Niet: ons rijk. Net als bij Paulus: het heil is niet alleen voor de besnedenen, maar voor iedereen van goede wil.

En dan toch, in één adem: le mouvement flamand. Globalisten die flamingant, eigenlijk nationalistisch zijn. Waarom flamingant: omdat zij neus hebben, die jezuïeten, voor de miskende, voor de geestelijk verkrachte, voor de mens of het volk dat on-vol-waardig blijft omdat het vervreemd wordt en was van zijn aard, vooral ook van zijn taal. Zo was Vlaanderen nog in het begin van de vorige eeuw. Aard en taal, zeg ook maar cultuur en waarom niet spiritualiteit, zijn diep verstrengeld. Opkomen voor de verdrukte is bovendien niet on-christelijk.

Een handvol jezuïeten uit de eerste decennia van de twintigste eeuw was niet alleen bezig met dit gedachtegoed, maar werd erdoor verteerd. Hun namen staan nog als stapstenen. Stracke, Reypens, Van Opdenbosch, Poukens, Van Mierlo junior (om er maar vijf te noemen) stichtten, omstreeks 1925, het Ruusbroecgenootschap. Geen politici, wel gedreven Bildungfiguren (onder meer voor hun leerlingen in de vijf S.J.-colleges) waren het, die niet alleen het Evangelie, maar ook filosofen als Herder en Fichte lazen: een volk heeft recht op zijn aard en zijn taal, kan daardoor groeien tot natie, natio in het Latijn (van nasci: ontstaan en groeien). Natie is nu een zwaar gehypothekeerde term. Onze generatie is hogelijk bedreven in het diaboliseren van woorden. Dat de genoemde vijf jezuïeten vanuit dat standpunt weinig tot volstrekt geen gezindheid voor België als francofone 1830-staat op konden brengen, mag duidelijk zijn. De Borchgrave draait met enige beduchtheid rond die hete brij.

Niet slechts het Ruusbroecgenootschap met de vijf genoemden (stuk voor stuk geleerden, doctors in Germaanse of Klassieke talen), maar ook de vijf jezuïetencolleges (Brussel, Antwerpen, Gent, Aalst en Turnhout) waren of werden haarden voor verzet tegen de Belgische francofone dominantie. De Borchgrave geeft voor elk van die vijf colleges een nauwkeurige stand van zaken. Bovendien stoot hij in de analyse van het hele gebeuren op interessante krachtlijnen. Van de lokale rectoren van die colleges blijkt dat zij behoudsgezind waren richting francofonie: ook hier het marktbeginsel van vraag en aanbod. In die steden vraagt de Franssprekende bourgeoisie om een adequate opvoeding voor haar Belgisch-francofone zonen en daar wordt fluks op ingegaan. Men wil toch zoveel mogelijk leerlingen werven.

Bij de hogere oversten ritselt een diepere motivatie: jezuïetencolleges (alom van Buenos Aires tot Calcutta) hadden en hebben als taak, zo niet als roeping, een elite op te leiden, een elite die het volk gaat begeleiden en leiden. Dat dient, zo vonden de genoemde vijf, te gebeuren naar en in de taal van dat volk. Weer de nexus: aard en taal van een volk groeiend tot volwaardigheid en tot natie.

De strijd tussen ‘Vlamingen’ en francofonen is bikkelhard geweest, zowel in de colleges als in het Leuvense studiehuis (collegium maximum) van de Minderbroedersstraat. Een familielid van mij, pater Antoon Seeldrayers (vernoemd in De Borchgraves boek op de pagina’s 47, 114 en 169) is één jaar uitgesteld geweest voor zijn priesterwijding (vreselijke sanctie in de al zo lange jezuïetenopleiding) omdat hij, bij het uitvoeren van een vaderlandse Brabançonne, prompt was blijven zitten en zijn hoed had opgehouden. Dat geeft een idee over de bitterheid van de conflicten aangaande taal en natie. In verschillende communauteiten leefde men in toestanden van ‘no speaking terms’. Zeer wijs, maar gedwongen door inwendige onenigheid, heeft de Belgische Jezuïetenprovincie besloten zich op te delen, eigenlijk te splitsen in een Provincia Septentrionalis (Vlaams) en een Meridionalis (Waals). Ze waren er vroeg bij, de jezuïeten. Vele andere ‘instituten’ zijn nog, elk op hun manier, naar die splitsing onderweg. Laat ons hopen dat alle wegen naar Rome leiden.