Het immigratietaboe. 10 wetenschappers over de feiten.

Auteur(s)
Niemöller Joost
Uitgever
Van Praag
ISBN
978-90-490-2490-3

Het immigratietaboe. 10 wetenschappers over de feiten.

breek het taboe. We kennen ze allemaal wel, de dooddoeners die iedereen die het debat over immigratie aangaat voor de voeten geworpen krijgt. Dooddoeners zoals dat we immigratie nodig hebben om onze vergrijzing op te vangen (p.213), dat ‘etnische ondernemers’ het BBP versterken (p.232) of dat wij zelf de migranten naar hier hebben gehaald (p.15) om het vuile werk op te knappen (p.134). Argumenten die de toets met de werkelijkheid niet doorstaan, maar er wel voor moeten zorgen dat de goegemeente niet al te veel cruciale vragen plaatst bij de immigratie. Laat dat nu net zijn wat journalist Joost Niemöller wil dat we wel doen. Want als dit boek één ding wil bereiken, dan is het wel het breken van het immigratietaboe. Dat taboe beschrijft Niemöller als volgt: “Als er iets plaatsvindt wat negatief is, waar tegelijk niets aan te doen lijkt, hoe reageer je daar dan best op? Door het te ontkennen, of door erover te zwijgen. In de politiek en de wetenschap zie je beide opties terugkeren. Sommige partijen zwijgen over het feit dat immigratie negatief uitwerkt, of komen tegen beter weten in met varianten die wel positief zouden uitwerken… Al deze mechanismen samen vormen het immigratietaboe.” (p.297) Om dat taboe te ontmantelen verhaalt Niemöller het werk van tien wetenschappers die elk vanuit hun specifiek vakgebied de immigratie in Rijksnederland onderzochten. Het boek begint met een analyse van de toestand (p.27-128), meer bepaald met de omgeving waarbinnen onderzoek naar immigratie plaatsvindt. Daar knelt volgens Niemöller het schoentje. Want, waar in de eerste helft van de jaren 1970 de debatten over de immigratie open en zakelijk waren, daar maakte dat open debat vanaf de jaren 1980 plaats voor taboevorming. Niemöller haalt zijn mosterd bij PVV’er Martin Bosma die daartoe de handelingen van de tweede kamer uitvoerig onderzocht. Het ‘sixtieswereldbeeld’ van de toen overheersende linkse intellectuelen die onder invloed van de Frankfurter Schule het politiek correcte denken en het cultuurrelativisme op onze samenleving impregneerden zijn hiervoor verantwoordelijk (p.14). Tel daarbij de angst om ‘extreem rechts’ in de kaart te spelen (p.44) en het feit dat er in de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid geen plaats is voor een econoom om onderzoek naar migratie te doen en de lezer weet dat het moeilijk is om het ware plaatje te schetsen (p.129). Zeker omdat er eigenlijk weinig data beschikbaar zijn. “Het feit dat bevolkingsadministratie zo een belangrijke rol had gespeeld bij de Jodenvervolging”, is daar niet vreemd aan (p.46). Waarom de migratie er kwam. Toch slaagde Niemöller er in om empirisch verantwoord net wel het juiste plaatje te schetsen. Te beginnen met het feit dat immigratie er maar kwam onder impuls van de werkgevers (p.15). Niet de kleine KMO’s, maar “Het (groot-)kapitaal regeert de arbeidsmigratie” (p.64). Zij waren het die gastarbeid als economisch middel op de agenda plaatsten. Dat bewees juriste Tesseltje de Lange in haar proefschrift over de naoorlogse besluitvorming omtrent de arbeidsmigratie (p.53). De andere sociale partners hadden wat dat betreft wel pertinente vragen, en op het kabinet raakte men zelfs in paniek (p.55), maar toch drong de industrie haar wil op. Tot profijt, alleen van die bedrijven die baat hadden bij goedkope arbeidskrachten (p.56). Daardoor kwam er in 1955 in Nederland een eerste regeling voor Italiaanse gastarbeiders in de mijnen (p.55). Gastarbeid stond vanaf toen de noodzakelijke herstructureringen in de weg. Dat constateerde de hoofdeconoom van Sociale Zaken, Berg, in de jaren ‘60 (p.51). Een CPB-studie uit 1972 stelde dat “op lange termijn de arbeidsmigrant nadelig is voor het bedrijfsleven, omdat bedrijven door de goedkope arbeid niet gemotiveerd waren om diepte-investeringen uit te voeren” (p.40). Het stoort econoom Harry Van Dalen dan weer dat migratie als iets mechanisch gezien wordt, “men gaat uit van de maakbaarheid van de samenleving”. Daarom heeft men migratie gebruikt om bepaalde bedrijfstakken onnodig in stand te houden (p.134). (Cfr. Onze mijnen) Daarenboven constateerde econometrist Pieter Lakeman (p.16) al in 1967 dat het werkloosheidspercentage onder gastarbeiders hoger was dan onder autochtone arbeiders (p.17). Ook had al in 1964 de voorloper van de EU, de EEG, een dikke vinger in de pap te brokken door de lidstaten een associatieverdrag met Turkije op te dringen (p.54). Wat ook zeker is, is dat na de oliecrisis van 1973 gastarbeiders pertinent overbodig waren geworden (p.43). Rond die tijd begon ook de invloed van de vakbonden meer mee te tellen. Zij stelden dat er genoeg aanbod was om de vacatures op te vullen (p.59). Want dat is natuurlijk hét argument waarmee het patronaat ons de immigratie doet slikken: Werklozen willen niet werken. Maar, als dat zo is, dan is het maar zeer de vraag of we dat dan maar met immigratie moeten oplossen (p.20)? Bovendien, welk deel van de winst van de arbeidsmigratie blijft er eigenlijk nog over als 24 miljard aan kapitaal jaarlijks naar het buitenland verdwijnt (p.34)? migratie treft vooral de zwakken. Naast het patronaat is het eigenlijk alleen de immigrant zelf die voordeel heeft met zijn komst. Het grootste nadeel is voor rekening van de lager opgeleide autochtoon (p.297). Als we schreven dat immigranten vooral nodig waren als goedkope arbeidskrachten kan het gevolg niet anders zijn dan dat er sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt tengevolge van oneerlijke concurrentie (p.260). Daarnaast is er het, door immigratiedeskundige George Borjas, bewezen inkomensherverdelingseffect (p.29). Volgens cijfers van Drs. Hans Roodenburg gaan laaggeschoolden er door immigratie 6 tot 10% op achteruit (p.33). Ook vindt er een herverdeling van publieke goederen plaats, zoals sociale woningen en andere voorzieningen (p.35). Immigratie zet dus ook net de verzorgingsstaat die de sociale onrust beperkt onder druk. Immigratie en een verzorgingsstaat sluiten elkaar eigenlijk uit (p.173). Jammer genoeg is er weinig geweten over de gevolgen van migratie naar verzorgingsstaten op lange termijn, daar er tot nader order geen precedenten zijn (p.174). Nog een reden waarom lager opgeleiden de prijs betalen van de immigratie is dat migranten zelf vooral laaggeschoolden zijn. De kennismigrant komt vaker niet dan wel. Een verzorgingstaat is immers voor de kennismigrant niet interessant (p.222). Echte talenten gaan liever naar de VS waar er meer te rapen valt (p.225). En, als hoger opgeleide migranten komen, dan blijken ze zelfs minder goed geassimileerd dan lager opgeleide migranten (p.228). Kennismigratie is dan ook vooral meer imago dan werkelijkheid (p.222), want immigratie is eigenlijk alleen dan zinvol als de migrant iets kan wat geen enkele autochtoon kan (p.130). Voor het zover is heeft de maatschappij echter nog heel wat alternatieven. pro-migratie argumentatie ontkracht. En de stijging van het BBP dan? Het valt niet te ontkennen dat meer mensen nu eenmaal meer produceren (p.236), maar wat migranten aan meerwaarde produceren vloeit eigenlijk direct naar hun terug als loon (p.33). De maatschappij zelf plukt dus niet de vruchten, maar mag wel de desinformatie slikken waarbij het aantal etnische ondernemers overschat wordt. Het percentage niet-westerse ondernemers ligt lager dan dat van hun autochtone collega’s (p.235). Zoals aangehaald is één van de klassieke sterfputten van het debat het feit dat ‘wij’ ze naar hier gehaald hebben. Zoals al aangetoond is er nooit sprake geweest van die ‘wij’ in het verhaal, alleen van die industriëlen die goedkope arbeidskrachten konden gebruiken. Daar voegen we aan toe dat dit dan nog maar telt voor het kleinste deel van de immigratie. Immers, het merendeel migreerde buiten de officiële wervingsverdragen om (p.250 & p.344). Dat is ook de belangrijke les die allen die nieuwe arbeidsmigratie zien zitten moeten krijgen: “Als er meer arbeidsmigratie is, zal er meer gezinsmigratie volgen”. Dat bewees demograaf en econoom Joop De Beer (p.126). De arbeidsmigrant komt niet alleen en niet gratis. Een jong niet-Westers migrantengezin zal de Nederlandse staat zo een 230 000 euro kosten (p.297). Vangt migratie dan de vergrijzing op? En moeten we die wel opvangen? Een zogenaamde ontgroening is nog zo slecht niet! Gezien de huidige overbevolking valt dat zelfs te verkiezen (p.219), want wie start met migratie tegen vergrijzing zal zich genoodzaakt zien altijd maar meer migranten binnen te halen want de migratiepopulatie zal ook vergrijzen(p.218). Econoom Harry Van Dalen berekende dat als we dat doen Nederland in 2100 109 miljoen inwoners zal tellen (p.217)! Demograaf De Beer legt de vinger helemaal op de zere wonde: “het vergrijzingsargument spreekt vooral aan omdat het de kortetermijnbelangen van de werkgevers dient” (p.216). sociologische gevolgen. Migranten zijn zoals gezegd vaak laaggeschoold. En, als ze hoogopgeleid zijn worden hun diploma’s uit het herkomstland weinig gewaardeerd (p.227). Dat brengt ons bij een onderwerp dat de onderzoeker George Borjas omschrijft als zijnde ‘sticky’, namelijk de etniciteit (p.27). Er is geen enkele factor in het immigratieverhaal zo bepalend als afkomst. Borjas bewees ontegensprekelijk dat wie uit een onderontwikkeld land komt slechter presteert (p.29). En dat heeft jammer genoeg vaak te maken met het IQ. Immers, niet-westerse immigranten hebben over het algemeen een lager IQ. Dr. Jan te Nijenhuis toonde aan dat er grote verschillen in IQ zijn tussen etnische groepen. Verschillen die meer genetisch bepaald zijn dan velen denken(p.94-113). De gevolgen zien we in onze scholen. Prof. Dr. Jaap Dronkers is op dat gebied een autoriteit. Hij bewees dat hoe meer etnisch divers klassen zijn, hoe slechter de schoolprestaties zijn (p.77). Naast IQ, scoren migranten ook anders in persoonlijkheidstesten. Allochtonen scoren hoger op emotionele instabiliteit en lager op sociale gerichtheid en flexibiliteit, kortom “een profiel dat niet goed past bij de veelvoorkomende vereisten voor banen” (p.113). Integratie is dan ook geen evidentie want het duurt bijna een eeuw om te komen tot volledige integratie. Niemöller beschrijft dit als de inherente traagheid van de integratie (p.191). Cultuur dringt nu eenmaal diep door in de persoonlijkheid (p.162). Een extra rem op mogelijke integratie is de Islam. Sterker, de Islam is omgekeerd evenredig met integratie (p.200). Een moeilijke integratie is trouwens geen reden tot remigratie. Migranten blijven zo lang er voordelen zijn (p.185). Een gewaarborgd inkomen bij werkloosheid is wat dat betreft één van de voordelen van een verzorgingsstaat. Proportioneel gezien zijn immigranten dan ook vaker werkloos dan autochtonen (p.329). Paradoxaal genoeg is dit mede omdat de ontslagbescherming ook gelijke bescherming oplevert voor de zittende populatie (p.189). Maar, misschien de meest verontrustende vaststelling is dat het gedrag van mensen in een samenleving verandert door immigratie (p.67). Hoe meer immigratie, hoe minder vertrouwen er is (p.71). En dan ligt de criminaliteit onder allochtonen nog hoger dan gedacht (p.148). Cultureel antropoloog en criminoloog Hans Werdmölder constateerde na onderzoek naar criminaliteit bij Marokkanen niet alleen dat cultuur een belangrijke rol speelde, hij voorziet ook verdere sociale ontwrichting (p.153). In de grote steden is de samenleving nu al gefragmenteerd (p.169). De mate waarin criminaliteit voorkomt is nauw verbonden met etniciteit (p.150). En ja, “immigratie heeft Nederland met een ernstig criminaliteitsprobleem opgezadeld” (p.152). migratie is nog niet voorbij. Dat brengt ons bij de Globalisering. Migratie is er eigenlijk een pervers gevolg van. Die globalisering bestaat trouwens reeds lang. Al in de 18de Eeuw beschreef filosoof Adam Smith het (p.294). Eigenaardig genoeg durft Niemöller het toch aan om ook hoop te putten uit de globalisering, want zo stelt hij, “het bedrijfsleven heeft juist door de globalisering meer opties om concurrerend te zijn zonder arbeidsmigratie”. (p.300) Of het dat is waar we op moeten hopen durf ik te betwijfelen. Immers, het gebeurt al dat lage loonlanden hun productie verplaatsen naar nog lagere loonlanden (p.301). Conclusie? Wie vertrouwd is met literatuur over migratie zal in dit boek misschien niet veel interessante nieuwtjes ontdekken. Wie datgene wat de auteur schrijft wil toetsen kan dat zonder veel problemen. Met 54 pagina’s aan bronnenmateriaal kan dit boek handig als naslagwerk gebruikt worden. Net dat maakt het interessant. Het is een gemakkelijk leesbare, en handig bruikbare, samenvatting van het immigratievraagstuk. De drijfveer is niet politiek, maar wetenschappelijk. Dat maakt dit boek uniek. Daarom is het leesvoer voor al wie het migratiedebat over, en voorbij, het stereotiepe denken wil tillen. Nodig, en nuttig, want de migratie is nog lang niet voorbij. Elke dag komen er immers goed 209000 mensen bij (p.11). Sterker, de echte immigratie, te wijten aan de bevolkingsexplosie in Afrika, moet nog komen (p.114).