Eind juni 2015 werd de politieke actualiteit nog maar eens overheerst door polemieken over grenzen. De milieubeweging, streng religieus als ze is, ging uit de bol over een Hollandse rechter die vindt dat hij en niet het parlement de grens van de democratie definieert. Jubel alom in rode en groene huizen, waar men de grens van de democratie alleen nog wil trekken rond het eigen gelijk. In eigen land produceerde links met de campagne Bel10 bijzonder veel decibels tegen het klassieke politieke veld. Ook bij ons wil links de grenzen van de democratie verleggen.
Niet meer de kiezer, u en ik, maar de zorgvuldig “geselecteerde burger” moet de paaltjes slaan. Niet de stembus, maar de (sociale) media moeten de grenzen van goed en kwaad, van doen en laten bepalen. Grenzen vulden de voorbije week ook nog maar eens het debat over Griekenland. Binnen of buiten, hoe zit het? Mogen die Grieken hun eigen grens trekken? Zijn er grenzen aan de “opvang” van bootmigranten? Wie krijgt er, wie wil er, en hoeveel? Zijn er grenzen aan het kalifaat? In Lyon, in Tunesië en in Koeweit prikten fanatici van de “grenzeloze” islam in het vel van de ander, de niet-gelijk-gelovige. In het vel van Europa ook. Zelfs de onthoofding passeerde nu de Europese grens. Het is maar een begin. Tijd om na te denken over die grenzen. Dat deed in een recent verleden de Antwerpse professor Jacques Claes in zijn boek ‘Grenzeloos begrensd. Een finigrafisch essay’. Alleen al de titel is een mooie denkoefening waard. Een thematiek die ook de lezers van dit blad zou moeten kunnen boeien.
Grenzen zorgen voor een binnen en een buiten. Dat geldt zowel voor een individu als voor een groep (een natie, een geloofsgroep, een politieke partij).
In het eerste deel van zijn essay heeft Claes het over de drang om grenzen te overschrijden, te verleggen. Het tweede hoofdstuk is zowat de antithese: individuen en groepen hebben nood aan grenzen, aan een binnen, een territorium. Het derde deel gaat over het “grensgedrag” tussen beide, het intrigerende spel van binnen en buiten.
Zoals Prometheus op zoek ging naar vuur, kunnen we proberen grenzen te overstijgen, op zoek gaan naar meer, maar tegelijk zitten we vast aan beperkingen. We zijn “tegelijk verstokte grenswachters en grensovertreders”. Gaan we te fel te keer, zoals in al te felle feesten, eindigen we niet zelden in “chaos, gebroken glazen en rode wijnvlekken op helder wit tafellinnen”. Daarom bouwen we ze trouwens zelf, die beschuttende elementen als huizen en hutten, forten en steden, regels en afspraken binnen verenigingen en samenlevingen, binnen families en naties…
Te veel buiten lusten we niet, maar te veel binnen maakt een huis tot kerker. We kunnen niet zonder deuren en poorten, maar die gaan open en dicht. Ferm gesloten zijn die soms norser, maar open deuren – van kleuterklassen tot brandweerkazernes, van kloosters tot winkels, van partijen tot bonden en kringen – zijn niet zelden “bedrieglijk”. Dat geldt nog meer voor de politiek correcte kreten over “open zijn”. “Alsof denken niet altijd tegelijk openend en sluitend is!”, schampert Claes. Nog het meest in de sport zien we dat de toegangsdeur smal is, merkt hij op. Geldt dat niet evenzeer in economie, cultuur en politiek?
Het hele maatschappelijke leven staat vol deuren, slagbomen, muren, dijken… Er zijn vlaggen, er zijn sluiers, territoria en talen… Ze dienen om te sluiten, om te beveiligen wat we willen behouden, maar ook als vertrekpunt en opening naar het buiten, het nieuwe.
Flexibel
Een reizende Claes heeft veel gezien. Ook het verdwijnen van grenzen (in Schengen), de wreedheid ervan (het IJzeren Gordijn), maar ook het nut ervan. Europa heeft grenzen gesloopt, ja, maar dat is deels toch mooie schijn.
In zijn derde en laatste hoofdstuk probeert Claes een synthese te formuleren. Hiervoor vond hij inspiratie in het Pantheon in Rome, met het intrigerende oculus, de magistrale koepel als enige bron van licht, bovenaan die grandioze gesloten ruimte. Gapend toont deze koepel een grens, maar ook een omvattende openheid. Zijn besluit is duidelijk: je kunt niet zonder grenzen, maar die moeten flexibel zijn, tussen binnen en buiten, en we moeten er verstandig mee omgaan, liever dan ze te negeren.
Ze zijn de “noodzakelijke, maar niet altijd voldoende voorwaarde voor de identiteit van een ding”. Levende wezens voelen nu eenmaal de behoefte om zich een binnen in te richten, zich te nestelen, zich thuis te voelen… Wat geldt voor het individu, voor de persoon, geldt ook voor een bond, een vereniging, een natie, een democratie (dat “voorrecht van weinigen, maar een recht van velen”).
“Democratie is een heerlijke droom, maar niet zo makkelijk te volbrengen.” Dat ondervonden de Atheners al, die het moesten afleggen tegen niet zo democratische rivalen, de Spartanen. Ook in Rome liep de republiek niet zo best af. Vandaag trilt het Europese kraambed. Tot sidderen toe. “Hoe republikeins en democratisch is Europa nog?”, vraagt Claes. Anderhalf jaar na de publicatie van zijn grenzenboek onthouden we dit inzicht best: “democratie is een bijna hemelse droom… maar dromen kunnen het voorgeborchte zijn van bedrog”.
Zoals de mens nooit “af” kan zijn, en best ook nooit “af” wil zijn, zo is ook het samenleven een kamperen op grenzen en een situatie die nooit “af” kan zijn. Je zit vast op grond van “natuurlijke gegevenheden”. Zo wordt ieder leven (niemand heeft erom gevraagd, maar het is er) als een rivier tussen de rotsen. Nooit hetzelfde, maar altijd begrensd. Eenmalig en uniek.
Wat geldt voor individuen geldt evenzeer voor groepen van individuen en voor naties (nasci = geboren worden). Ook die zijn gedoemd tot en gericht op diversiteit. “We kunnen nauwelijks op ons zelf, alleen. Liefst samen, zowel in de tijd als in de ruimte. Lerend van elkander en na elkander. Dat doende stichten wij natie.”
Territorium
Die naties zijn verschillend, want mensen zitten met en op een territorium. Daar brouwen ze ook een eigen taal, een eigen cultuur. In verscheidenheid ook. Het land van de rijst is niet dat van het graan, het land van het gebergte niet dat van de kusten, dat van het platteland niet dat van de stad. Maar territoria groeien ook organisch. Een mens is ook een bruggenbouwer en diversiteit is ook een rijkdom.
Claes weet ook dat in een tijd van permanente communicatie en mobiliteit alles (producten, verengelsing, toerisme, multimedia) uniformer en rechtlijniger wordt. Onderwijs en politiek zorgen voor egalisering. Mensen worden gelijk verklaard, op weg naar een maakbare samenleving.
Maar collectivisten en wereldburgers maken zich best niet te veel illusies, ook hun intenties botsen op grenzen. Elke nieuwe geboorte creëert nieuwe diversiteit, individueel maar dus ook collectief. Alleen, maar ook samen. Het Beloofde Land bereiken we nooit, maar onderweg bewegen we in de richting van verbetering. Wel stuiten we permanent op meningen, onvermijdelijk dus ook op grenzen.
Rechts en links
In onze maatschappij hebben meningen vaak te maken met rechts en links. Diverse soorten van gelovigheid of ongelovigheid, bijvoorbeeld over “gelijkheid”, horen bij dit diverse bestaan. Meningen laten ons toe ergens bij te horen. Ook zo trekken we weer grenzen. Ook meningen zijn territoria. “Soms zijn die lastig, irritant zelfs en leiden ze tot handgemeen. Het komt eropaan echte verdraagzaamheid te betrachten. Verdraagzaamheid is een soort van maatschappelijke hygiëne.” In het debat moeten argumenten deugdelijk genoeg zijn, niet slechts om uit te sluiten, maar ook om openingen mogelijk te maken, om compromissen te sluiten, maar die moeten worden bereikt met het behoud van de fundamenten van het ene binnen en het andere binnen.
Claes verpakt zijn inhoud in een schitterende stijl. Met een knipoog naar wat hij zelf schreef over Marguerite Yourcenar: “Eigenlijk is zijn taal geen Nederlands meer, maar brons.” Zijn verhaal laat zich niet lezen tussen de soep en de patatjes, maar voor wie er de tijd voor neemt, is het een bron van boeiende gedachten.
Angst en goorheid
Het thema Identiteit komt de komende weken zeker nog wel ter sprake. In de inleiding van dit stuk verwezen we ernaar. Maar ook rond elf juli bijvoorbeeld. De N-VA maakte als politieke partij haar grootste sprong voorwaarts op de golven van een aaibaar nationalisme. Zonder schrik voor identiteit en de erbij horende symboliek. Wie herinnert zich niet de dansende leeuwen meteen na die goeie score in 2010? In 2014 werden de beestjes op stal gehouden. Vandaag, in de schijn van Zweedse kleuren, heeft de partij schijnbaar schrik van het eigen symbool, als was het een swastikavlag. En dat in tijden waarin Belgische vlaggen geraffineerd worden gekoppeld aan de Bel-tieners van cultureel links en aan de vergankelijke glorie van tal van vaderlandse sportbeesten.
De angst voor de Vlaamse symboliek is niet onbegrijpelijk. N-VA en Vlaams Belang hebben een totaal verschillende visie op Vlaams “bewegen”. Maar ze zwaaien wel met dezelfde vlag. De radicale boodschappen van bijvoorbeeld Filip Dewinter worden als storend ervaren door een groot deel van de Vlaamse beweging. Wat Dewinter vorige week weer rond twitterde, is een voorbeeld dat een grens overschrijdt. Ook bij zijn Vlaamsgezinde achterban. Zijn commentaar op het Antwerpse reuzenfeest, vooral dan zijn suggestieve verwijzing naar een stelend zwart reusje en oma-reus, was er voor velen nog maar eens “over”. Wie op die manier grenzen trekt, trappelt gegarandeerd ter plaatse. En bewijst de Vlaamse natie geen dienst. Vlaams Belang hoopt kiezers terug te winnen bij N-VA. Met deze ondoordachtige communicatie moet men daar zeker niet op hopen.