Tegen conservatieven bestaan veel vooroordelen. Zo bestaat de idee dat conservatieven op een irrationele manier overtuigingen van vorige generaties overnemen, en dat zij alleen binnen vooraf afgebakende lijntjes hun denkschema’s zouden ontwikkelen. Sommige conservatieven hebben natuurlijk zelf schuld aan het overeind blijven van deze vooroordelen, maar meestal gaat het in hoofde van de tegenstanders om kwade trouw: zij wensen de discussie met conservatieven niet aan te gaan, en één van de redenen kan dan juist deze stelling zijn: met de conservatief valt er niet te discussiëren, hem (of haar) gaat het alleen om het behoud van het vooraf bestaande, om het verleden.
En inderdaad, zeg nu zelf: wat moet er in deze maatschappij, wat moet er van de gehanteerde waardensystemen (nog) behouden worden? Kan elke conservatief het ook met zoveel woorden zeggen, wat hij (of zij) juist wil behouden en waarom? Wat het belang is van hetgeen hij (of zij) wenst te behouden?
Dit alles heeft natuurlijk ook alles te maken met het steeds groter wordende verlies van inzicht in de geschiedenis bij de huidige generatie. Er bestaat momenteel een afkeer voor vragen naar ‘het goede leven’, en wat daarbij hoort als existentiële vragen, die vaak ook verwijzen naar ‘hogere’ levenswijzen. De antwoorden uit verre Europese of buiten-Europese tradities zijn in onze beschaving met moeite nog gekend. Bestaat er überhaupt wel nog interesse voor deze verre tradities?
Voor de auteur van dit werk, Gegen die Krise, Konservative Denker im Portrait, dr. Daniël Führing (geboren in Zuid-Afrika trouwens, in Pietersburg), is het duidelijk dat ook het verschoven mensbeeld voor een deel verantwoordelijk is voor de groeiende lacunes in de herinnering van veel mensen. De vraag naar de antropologie raakt de kern van verschillende ideologieën met al hun politieke consequenties. De conservatief beoogt hierbij de mens niet te reduceren tot bepaalde deelgebieden of de mens te reduceren tot een bepaald utopisch mensbeeld, maar integendeel het totale plaatje van “de mens” in beeld te brengen. In deze antropologie is het duidelijk dat de mens niet alleen een materieel, biologisch of politiek wezen is, maar ook een homo religiosus. Het is in die zin dat de conservatieve maximen van vroeger hun geldigheid bewaren, toch in algemene zin: “Konservatief zijn is niet een vasthangen aan wat ooit was, maar leven vanuit datgene, wat voor altijd geldig is”, zoals Antoine de Rivarol ooit schreef. Belangrijk voor de conservatief is ook de stelling dat de mens een gemeenschapswezen is. Maar de mens is ook een “Mängelwesen” zoals Arnold Gehlen stelde. De ongelijkheid is nog zo’n conservatieve stelling, zoals we met z’n allen intussen weten.
In het boek van dr. Führing worden auteurs benaderd over de manier waarop ze omgingen en omgaan met de crisis in Europa. Het gaat om moderne of zelfs postmoderne auteurs, die allemaal, de ene al wat meer uitgesproken dan de andere, conservatief zijn of zichzelf op een bepaald moment in hun leven omschreven als conservatief. Het is geen christelijk boek geworden, in de zin dat er ook niet katholieken en niet christelijke auteurs worden voorgesteld. Maar de meerderheid van de voorgestelde auteurs komt zeker uit het christelijke kamp, zoveel is duidelijk. Rohrmoser, Spann, Kaltenbrunner, Russell Kirk, Messner, Correa de Oliveira en Nicolas Gomez Davila om maar die te noemen.
Het is een ‘leerboek’ geworden. Niet een klassiek ‘leerboek’ weliswaar, maar wel een ‘leerboek’, omdat aanzetten worden gegeven om verder, dieper te graven. Een uitgebreide literatuurlijst rondt elke voorstelling af: bijvoorbeeld wat Arnold Gehlen betreft, vindt de lezer alle werken van de auteur opgesomd, met de meest recente uitgaven, daarnaast secundaire literatuur, biografieën, en andere besprekingen. Elke auteur wordt dus belicht volgens die aspecten die van hem een conservatief auteur maken. Van elke voorgestelde auteur probeert men duidelijk te maken op welke manier hij denkt dat de crisis in Europa (en erbuiten) moet worden aangepakt. Bijvoorbeeld wat de Spanjaard Ortega y Gasset betreft: Hij was van mening dat een maatschappij functioneert, voor zover er een wisselwerking is tussen elites en massa’s. Het betreft geen opdeling volgens sociale criteria, maar veeleer volgens menselijke criteria. Massa of elite is men niet door geboorte, vermogen of vorming, massa is men op basis van een instelling, een manier van leven, aldus Ortega y Gasset. Met andere woorden: in elke sociale stand vind je een massa en vind je een elite. Een elite zijn “individuen of groepen van individuen met een speciale kwalificatie”: de geest, het plichtsgevoel, het ‘geroepen zijn”. Het gaat vooral om intellectuelen. In de moderne tijden is de elite haar opdracht – die erin bestaat de massa te leiden – ontrouw geworden. In plaats van mee te werken aan een cultuur voor de massa, in plaats van de massa te helpen vormen, hebben ze de onvergeeflijke fout gemaakt “een cultuur voor intellectuelen te scheppen, en niet voor de rest van de mensen”. De intellectueel, want over hem gaat het voornamelijk, is levensvreemd geworden, het ontbreekt hem aan instincten, hij werkt niet op de wereld in, hij leidt een te abstract bestaan.
Als er geen bindende normen meer bestaan in deze of gene maatschappij, dan voelen de gewone mensen zich bevrijd van alle verplichtingen en geven ze vrije baan ook aan hun laagste instincten. Wil men dit proces tegenhouden, wil men dit proces omkeren, dan heeft men niet zozeer de wetende mensen nodig dan wel de gevormde mensen. En wil men het proces helemaal stoppen, moet men opnieuw een eenheid creëren, maar die kan er slechts komen, aldus Ortega y Gasset, als er opnieuw een “kunnen bestaat tot willen” en een “kunnen gehoorzamen” ontstaat.
Een boek waar we zeker nog op terugkomen!