In 1991 verscheen van de hand van het auteursduo Luc Huyse en Steven Dhondt het boek “Onverwerkt verleden”; een kil wetenschappelijk boek vol statistieken en cijfermateriaal. Het menselijke drama van de repressie kwam er niet aan bod. Bijna vijfentwintig jaar later verschijnt er dan eindelijk een historisch verantwoord boek, waarin het menselijke verhaal van de repressie verwoord wordt. Eens geen boek vol sociologische theorie en gemoraliseer, en hoe verantwoordelijk het werk van de militaire rechtbanken wel was, zoals Koen Aerts begin verleden jaar nog liet verschijnen. Dat dus niet.
We hebben het vandaag over het boek van Geert Clerbout, met als titel “En nu gaan ze boeten! Repressie tegen ‘zwarten’ in Vlaanderen na WO II”. De auteur is historicus en werkzaam bij de VRT. Voor zijn boek putte hij uit de tientallen interviews die indertijd door Maurice de Wilde en zijn ploeg werden afgenomen. Die interviews wilde de “BRT-inquisiteur” voor zijn reeks over de repressie gebruiken. Een reeks die echter niet uitgestraald werd. Aan de hand van dat ongebruikte materiaal stelde Clerbout zijn boek samen over het menselijke verhaal van de repressie in ons land na de bevrijding. Daarnaast nam hij ook zelf enkele interviews af. Het is een moedig en eerlijk boek geworden, dat hopelijk een grote verspreiding zal kennen.
Duiveluitdrijving
Alle vormen van de repressie komen in het boek aan bod, maar steeds vanuit het perspectief van de betrokkenen. Het zijn de mensen zelf die vertellen over hun repressie, en wat de repressie voor hen betekende. Hoe hebben zij die periode ervaren? De repressieslachtoffers – woord dat ook door Clerbout gebruikt wordt – moesten boeten voor hun keuzes, hun straf ondergaan, spijt betonen én als goede burgers weer in de samenleving integreren. Naast de slachtoffers komen ook (echte) verzetslui, advocaten, politici en auditeurs aan het woord. Zo komt de Antwerpse verzetsleider Edward Pilaet herhaaldelijk aan bod. Hij was voorstander van een snoeiharde repressie tegen de vooraanstaande collaborateurs, maar kantte zich tegen de lukrake repressie tegen kleine lieden. Pilaet zorgde er onder meer voor dat er een eind kwam aan de vernederende opsluiting van ‘zwarten’ in de Zoo van Antwerpen.
September 1944 was tegelijk een uitbarsting van vreugde en een orkaan van wraak en bruut geweld. Tienduizenden al of niet vermeende collaborateurs werd opgepakt, mishandeld en opgesloten; dat gebeurde veelal door septemberweerstanders. Maar ook het echte verzet liet zich niet onbetuigd. In sommige verzetskranten verschenen hele adreslijsten van collaborateurs. Hier en daar trachtten verzetsmensen de gemoederen te bedaren, maar veel hielp het niet. Ook van overheidswege werd tot kalmte opgeroepen maar de rijkswacht was voor hun vertrek door de Duitsers ontwapend, en lag zelf onder vuur. Het veelal opgehitste straatschuim had er geen oren naar. Je hoefde maar te zeggen “daar woont of loopt een zwarte” of de betrokken persoon diende voor zijn leven te vrezen. Bij veel mensen zat de schrik er goed in.
Geert Clerbout is mijns inziens de eerste die uitgebreid ingaat op wat de ‘wilde’ repressie genoemd wordt. Hij schat het aantal mensen dat in Vlaanderen zonder vorm van proces gelyncht werd tussen dertig en honderd. Op de moordpartij op “de vijf van Tongeren” en het lot van de Aalsterse onderwijzer Herman de Vos gaat hij nader in.
Tijdens die maanden werden enkele duizenden vrouwen kaalgeschoren. Niet alleen omwille van een relatie met een Duitse militair, maar ook omdat ze een zwarte was of familie (echtgenote, zus, dochter) van een zwarte was. Tal van meisjes die lid waren van de Dietsche Meisjesscharen, of werkzaam bij het Duitse Rode Kruis, werden kaalgeschoren en in veel gevallen ook nog vernederd en verkracht. Het kaalscheren werd gezien als een zuiveringsritueel uit de middeleeuwen. In Waver moesten de kaalgeschoren vrouwen en meisjes zelfs hun eigen haar inslikken. De auteur haalt tal van voorbeelden aan uit het “Zwartboek der zwarten”, dat al in 1945 verscheen. Op de verkrachtingen van al of niet vermeende collaboratrices berust er nog steeds een enorm taboe. Het is een beeld dat niet past bij het heroïsche verzet van al die brave vaderlandlievende burgers. “Wat zich in België afspeelde in die dagen, was een massale duiveluitdrijving, georkestreerd door een aantal heethoofden, maar gedragen door de massa.” (blz. 29-30)
Onrechtvaardigheidsgevoel
De ergste feiten gebeurden in de kampen van Breendonk II, Leuven, de Wollestraat in Gent en in Merksplas. Daar raakten de laagste driften bij menig bewaker en cipier wakker.
Tijdens de eerste processen regende het veelal zware straffen. Clerbout gaat nader in op de processen tegen Stefaan Laureys, Leo Vindevogel, August Borms, Theo Brouns en Lode Sleurs. Indien hun zaak een jaar later aan bod zou gekomen zijn, hadden ze het wellicht allemaal overleefd. Een DRK-verpleegster kreeg in 1945 nog levenslang. Een jaar later werden collega’s tot een jaar opsluiting veroordeeld. Het sprak vanzelf dat het Internationale Rode Kruis zich geen moer aantrok van het lot van de Vlaamse DRK-verpleegsters.
Eén van de ergste uitwassen van de repressie vindt Cleerbout terecht dat van de burgerlijke epuratie. Zo’n elfduizend ambtenaren werden geschorst, verloren hun pensioenrechten en konden nergens meer aan de slag. Een aparte studie hierover ontbreekt nog.
Tienduizenden mensen die onschuldig opgesloten werden, en na enkele maanden zonder proces of veroordeling vrijgelaten werden, verloren hun geloof in de Belgische staat. Dat liet bij hen een onherroepelijk onrechtvaardigheidsgevoel na en dat lag aan de basis van een eigen subcultuur, tegen de Belgische staat.
De lectuur van dit boek is vooral aanbevolen aan alle jongere lezers, die van minder dan 85 jaar.