John Gray, Engelsman en ooit individualistische libertariër, thans een gewaardeerd vertegenwoordiger van een groen getint conservatisme dat ons nauw aan het hart ligt. En een van de stukjes in dit boek heeft als titel “Mystiek zonder god”. De pret lijkt niet meer op te kunnen. Maar anderzijds dat Gray niet in vooruitgang gelooft, weten we stilaan en ook dat hij zijn verwerping van die vooruitgang paart aan een afwijzen van elk utopisme. Uiteraard zal bijna niemand utopisme verdedigen, maar wat ik als utopisch bestempel zal voor jou misschien gewoon een waardevol en best te bereiken ideaal zijn. Mystiek? Prima, maar laat ons eens kijken naar het land met wellicht de rijkste mystieke traditie ter wereld, Indië. In de advaïta vedanta heeft men het daar over de toestand Sat-chit-ananda, best te vertalen als zijn-bewustijn-gelukzaligheid. Gelukzaligheid? We zien al de blik van afgrijzen die John Gray moet vertonen bij het horen van zo’n utopische term. Een recensent had het bij het bespreken van dit boek over Gray’s radicaal pessimisme, zijn mensenhaat, zijn doemdenken en zwartkijken. Voor ondergetekende allemaal niet zo’n probleem. Maar – en toegegeven, soms is het dansen op een slappe koord – af en toe wordt het ronduit
t154 nihilistisch. En of we dat nu echt nodig hebben – ik vloekte bijna door te schrijven: of dat het ideaal (!!) is – blijft natuurlijk de vraag. Gray bewierookt Sigmund Freud en besteedt aan hem een 15-tal bladzijden (plus nog terloopse vermeldingen elders). Dit is bijna een tiende van dit vrij beknopte boek. Prima, de vader van de psycho-analyse verdient dat, zeker in het licht van de kritiek die hij de jongste tijd te slikken krijgt uit de hoek van farmacologen en gedragspsychologen. Gray bewondert het stoïcisme van Freud, dat hij illustreert met de sigaren die hij koppig bleef roken ook al hadden die hem de kanker bezorgd die hem uiteindelijk naar de overdosis morfine deden grijpen. En Freud was duidelijk de anti-utopist bij uitstek. Legendarisch is zijn uitspraak dat de psychoanalyse de mens hoogstens iets te bieden had wat als rustig ongeluk te omschrijven valt (en uiteraard was hij niet van mening dat andere systemen méér te bieden hadden). En Freud wist anderzijds ook dat er zoiets als het oceanisch gevoel bestaat. In feite staat dat verdacht dicht bij het bovenvermelde ananda. En als we dat oceanisch gevoel nu eens konden bestendigen? Als we er nu eens onze fundamentele zijnstoestand konden van maken, iets wat door tegenslag en dagdagelijkse beslommeringen kan verduisterd worden, maar wat toch op de achtergrond steeds aanwezig blijft? Kan niet, zeggen Freud en Gray in koor. En hier moet ik dan deze bespreking even kapen voor eigen overwegingen en bedoelingen (zoniet moet ik er een apart artikel aan wijden en daar willen we de lezer niet mee belasten). Waarom geen permanent oceanisch gevoel? Volgens Freud en de vertolking van Gray is het gewoon een kwestie van realisme: “Wo es war soll ich werden”. Het lustprincipe moet nu eenmaal wijken voor het realiteitsprincipe. De half uitgesproken implicatie is dat we anders gewoon niet overleven. Wie nog iets dieper op de zaak is ingegaan is John Zerzan (zie eventueel mijn artikel over hem in TeKoS nr.128). Hij stelt dat Freud de inperking van het lustprincipe als noodzakelijk zag voor…. Wel neen, niet echt voor loutere menselijke overleving, wel voor de instandhouding van de beschaving. En als ge dan weet dat Zerzan een anarchoprimitivist is en alsdusdanig hoofdredacteur van een verzamelwerk dat “Against Civilization“ als titel heeft, dan zie je meteen in dat Freuds keuze voor ich in plaats van es voor hem niet evident is. Concreet betreurt Zerdan dat Freud zich in zijn denken niet nog wat radicaler heeft opgesteld dan hij nu al heeft gedaan, en dat hij niet ook de echte of vermeende weldaden van die vorm van autodomesticatie die de menselijke beschaving is in vraag heeft gesteld. Ter illustratie, psychoanalitici als George Groddeck, Otto Gross en Norman Brown hebben dat wel gedaan. En wie, om dit psychoanalytisch hoofdstuk af te sluiten, zou vermoeden dat Grays bewondering voor Freud ook wel een beetje op zijn leerling (later tegenstander) Carl Jung zou afstralen, wordt vlug uit zijn illusie geholpen: “Jungs denken is niet interessant omdat het op zichzelf enige waarde heeft, maar omdat het laat zien hoe psychologie het vehikel voor een nieuwe religie kan worden – een ontwikkeling waartegen Freud zich altijd verzette” (p.90-41). Klinkt dat allemaal een beetje negatief voor John Gray? Dan maken we dit meteen goed door te verwijzen naar wat hij schrijft over “De stilte van dieren”, de titel van het derde van de drie delen waaruit het boek bestaat, en meteen ook van het ganse boek. De eerst besproken en wellicht voornaamste figuur is hier J.A.Baker (1926 – 1987), schrijver van twee boeken, waarvan één gaat over de slechtvalk. Tien jaar bracht hij grotendeels door in de natuur, met name door de genoemde vogel te volgen, te observeren, zich in hem in te leven, hem bijna te worden. Denken als een berg, luidt het befaamd adagio van Arne Naess, stichter van de diepte-ecologie. Denken, waarnemen, leven als een slechtvalk, zo deed Baker het hem eigenlijk al voor. En dat eigenlijk niet zozeer door de vogel te imiteren als wel door hem te gebruiken als een middel om zichzelf te ontmenselijken. Wanneer de mens stilte zoekt, aldus Baker, dan is het om de drukte en het lawaai van de wereld die hij zelf gecreëerd heeft te ontvluchten, een lawaai dat ook zijn eigen geest is gaan overheersen. De stilte van de slechtvalk en natuurlijk ook van andere dieren daarentegen is natuurlijk, spontaan en hun gratis gegeven zonder dat ze er moeite hebben moeten voor doen. John Gray voert nog andere denkers en figuren op: Patrick Leigh Fermor, Marc Picard, Richard Jefferies, Ford Maddox Ford, Llewellyn Powys, Martin Heidegger, Georges Simenon (wat hij over het boek “La fuite de Monsieur Noinde“ van laatstgenoemde schrijft was intrigerend genoeg om mij te doen besluiten mij deze roman dur van Simenon meteen aan te schaffen), Robinson Jeffers. De beschrijving van hoe de betrokkenen een en ander zien plus de commentaar van de auteur zijn stof voor véél meer dan de paar tientallen bladzijden die hij er kan aan wijden. Wat de inhumanist Jeffers schrijft over zijn eenmalige ontmoeting met Krishnamurti en het verschil dat hij ziet tussen hun beider vorm van mystiek smeekt gewoon om wat meer uitleg dan we er hier over voorgeschoteld krijgen. Conclusie: natuurlijk moet je dit boek aanschaffen, al zou ik er meteen aan toevoegen dat, als je nog niets van John Gray gelezen hebt, je nog beter naar zijn “Strawdogs” (vertaald als “Strohonden“) op zoek gaat om dat eerst te lezen. Dat was namelijk nog beter.