Nu het wegseizoen achter de rug is en enkel het veldrijden – door zandstroken en slijk – nog de aandacht trekt, verzamelde Patrick Cornillie (°Roeselare, 1961) zijn honderd mooiste wielergedichten, van zichzelf en van anderen. Het boek werd in oktober in het wielermuseum van Roeselare voorgesteld. Het is een curieus boek over een aparte sport: kermiskoersen en grote klassiekers voor beroepsrenners.
Dichters schrijven gedichten over alles en nog wat, ook over bonkige, gespierde, onvergetelijke en legendarische figuren als Briek Schotte (IJzeren Briek, een flandrien), Rik van Steenbergen (een fenomenale sprinter), Rik van Looy, Jef Planckaert, Johan Musseuw, Fausto Coppi (de mythische Italiaan), Eddy Merckx (onze kannibaal die alles won), Bahamontes (de Spaanse bergkoning), de Engelsman Tom Simpsom (die in een ravijn viel, en bezweek aan doping), de Hollander Johnny Hoogerland, die aan de kant van de weg zowaar in prikkeldraad viel, onze kleine maar moedige Jan Baekelants, die een rit won op het eiland Corsica, en andere al dan niet befaamde of beruchte grootheden uit het wielerverleden. En uiteraard ook over de Muur van Geraardsbergen in de Ronde van Vlaanderen (geesteskind van de bevlogen wielerjournalist Karel van Wynendaele), de beklimming van de kale, winderige en steile Mont Ventoux in het zuiden van Frankrijk, de Hel van het Noorden (Parijs-Roubaix) met de gevreesde kasseien (altijd veel valpartijen verzekerd!) en de Ardense klassieker Luik-Bastenaken-Luik. En niet te vergeten Gent-Wevelgem, de Amstel Gold Race, de Giro van Italië, enzovoort en zo verder.
De Vlaamse dichter Willie Verhegghe (°Denderleeuw, 1947) is een bekende specialist en liefhebber van alles wat met wielerkoersen te maken heeft. Hij schreef een gedicht, een ode, aan ‘De Flandriens’ dat aldus begint:
Vanachter Leuvense stoven kwamen ze, met forse kop en pezige benen, ze hadden poten aan hun lijf en trokken er harder dan anderen mee aan het stuur. Ze stuurden ansichtkaarten naar huis met groetjes uit het verre Frankrijk en wisten niet, nooit van opgeven. Ze brachten geld mee om een koe of een café op het dorpsplein te kopen.
En het moet worden gezegd, dit eenvoudige gedicht is wellicht één van de mooiste, naast dat van anderen, zoals ‘Briek’ (‘Er zit een Briek in elk van ons.’) van Paul Rigolle, of dat van Rick de Leeuw met als titel ‘Chapeau, Gilbert’ (voor Smetje van Lichtervelde). Kortom, wie van wielrennen houdt en van het aparte altijd sensationele wereldje van de grote en kleine coureurs en hun levensechte gevecht om een koers te kunnen winnen, zal dit soms geestige, soms curieuze boekje zeker graag lezen.